afb. A.F.A.M. Wetzer, 6 april 2011
Op woensdag 27 april vond in het Bestuurscentrum de presentatie plaats van het boek 'Van penningen en groten, De schatvondst Achter het Verguld Harnas', onder redactie van stads-archeoloog Hans Janssen en senior-archeoloog Johan Treling. De vondst van een pot met zilveren munten aan Achter het Verguld Harnas bleek een toevalstreffer te zijn met groot wetenschappelijk belang. Van september 1997 tot en met februari 1998 verrichtte de gemeentelijke afdeling Bouwhistorie, Archeologie en Monumenten (BAM) archeologisch onderzoek aan Achter het Verguld Harnas. De opgravingen volgden na de sloop in 1996 van een in 1938 gebouwd woningcomplex. Voorheen was daar het sociëteitsgebouw van De Katholieke Kring gevestigd. Later verrees op die plek het grote appartementenwinkelcomplex in zogeheten Gaudi-stijl (met Spaanse en Moorse stijlelementen), naar ontwerp van de architect Wilco Meeuwis. De archeologen vonden een onbekende, dertiende-eeuwse, gegraven tak van de Binnendieze, met een breedte van 8,5 meter. Vanwege verzandingproblemen werd die gegraven waterloop in de tweede helft van de dertiende eeuw alweer gedempt. Op het ontstane terrein werd zo'n vijfentwintig jaar na de demping een min of meer vierkante, bakstenen woontoren gebouwd, waarvan de zware funderingen zijn teruggevonden. Dergelijke middeleeuwse, stedelijke woontorens zijn uiterst zeldzaam. De BAM vermoedt dat we hier te maken hebben met een 'mansio', een soort stadsvilla. Uit de archieven weten we dat in deze omgeving het in 1346 vermelde huis van de Bossche schepen Engelbert Ludine van Dijk heeft gestaan. Woontorens van dit type waren volgens Janssen pogingen van plaatselijke patriciërs om in de stad de kastelen van de adel op het platteland te imiteren. De woontoren heeft bestaan tot 1876, toen het complex werd verkocht aan sociëteit De Katholieke Kring. Die liet het geheel afbreken en er een nieuw gebouw voor in de plaats zetten. Als klap op de archeologische vuurpijl echter werd op maandag 5 januari 1998 een pot met ruim tweeduizend zilveren munten gevonden. Onder in de muntpot bevond zich tussen de munten ook nog een zilveren gespbroche. SchatvondstBAM-archeoloog Johan Treling kreeg het eerste exemplaar van het boek over de muntschat uitgereikt uit handen van het hoofd van de BAM, Hans Meester. In een terugblik vertelde Treling dat de vondst puur toeval was. Ze hadden de fundamenten van de woontoren in beeld gekregen. Voor alle zekerheid werd een smalle gleuf gegraven naar een van de zijgevels van de belendende gebouwen. Bijna tegen de muur zag Treling een grote scherf. Maar omdat het al bijna donker was, liet hij die zitten. Toen hij hem de dag erna weghaalde, keek hij recht in de pot met munten. Het was onder het veertiende-eeuwse maaiveld verstopt, dicht tegen het buurpand aan. Dit oorspronkelijk houten huis op een bakstenen fundering kreeg in de eerste helft van de vijftiende eeuw stenen zijmuren. Bij het leggen van de puinfundering werd de bovenkant van de pot beschadigd, zonder dat de bouwlieden dat gemerkt hebben. Hun pech vormde zeshonderd jaar later het geluk voor de BAM-archeologen.In zijn tijdens de boekpresentatie gehouden lezing sprak Hans Janssen van een gevoel van “enorme sensatie”. Het wetenschappelijk belang was vanaf de eerste dag overduidelijk, ook al waren de munten in de loop van de eeuwen tot één vastgeroeste, groen uitgeslagen klomp geworden en duurde het jaren voor ze waren losgeweekt, gereinigd en gedetermineerd. De muntschat werd aangetroffen in een gebroken drink- of schenkkan van steengoed, afkomstig uit het productiecentrum Langerwehe in het Rijnland. | 8 |
Aanvankelijk dacht men dat het om rond de vijfhonderd munten ging, maar uiteindelijk waren het er liefst 2.119. De munten werden gereinigd door restauratieatelier Restaura van J. Kempkens uit Haelen. Een eerste determinatie (door Hans Jacobi van het toenmalig Koninklijk Penningkabinet te Leiden) wees uit dat het vooral om munten gaat, die geslagen zijn door de Franse koning Philips IV (1285-1314), de Hollandse graaf Floris V (1256-1296), de Gulikse graaf Gerard I (1297-1328), de Loonse graaf Arnold V (1279-1323) en Godfried II van Heinsberg (1303-1331). De datering werd voorlopig geplaatst rond 1310. In het boek is een zeer uitgebreide muntcatalogus van de schatvondst opgenomen. ContextMuntschatten uit deze middeleeuwse periode zijn uitermate zeldzaam. Het bijzondere bovendien van deze muntschat is de archeologisch gecontroleerde context waarin hij werd aangetroffen. Bij de meeste schatvondsten zijn de vondstomstandigheden onduidelijk of zelfs onbekend. De Bossche muntvondst is van groot belang voor onze kennis van het opkomende geldverkeer in dit tijdperk. Volgens onderzoek door Jan Pelsdonk van het Geldmuseum in Utrecht dateert de jongste munt van 1304. De muntschat vertegenwoordigde ook in het begin van de 14e eeuw een aanzienlijke waarde. Bij een vondst van munten komt altijd de vraag op wie hem heeft verstopt en waarom. De omgeving rond de eerste Vughterpoort was in die tijd een handelsbuurt waar lombarden (rijke Italiaanse bankiers) en joodse geldhandelaren woonden. Uit een aantal oorkonden is bekend dat er in 1305-1306 grote problemen met de openbare orde waren door politieke en sociale onrust. Onder meer als gevolg van een interne machtsstrijd binnen de stad. Gewelddadigheden in de stad (met dodelijke slachtoffers) hebben bijna tot een burgeroorlog geleid tussen de oudste ambachtsgilden en het stedelijk patriciaat. Waarschijnlijk werd de pot met munten verstopt in afwachting van rustigere tijden. In de slotbeschouwing komt Hans Janssen tot een plausibele verklaring voor het begraven van de schat en zelfs tot een 'daderprofiel' van de mogelijke eigenaar van de munten. Hoe dan ook, het boek is geschreven voor iedereen met belangstelling voor archeologie, de Bossche geschiedenis en de middeleeuwse muntencirculatie. Het is tevens bedoeld als naslagwerk voor wetenschappelijke studies. De taal is erg toegankelijk, het beeldmateriaal ziet er prachtig verzorgd uit. | 9 |
De opgravingen Achter het Verguld Harnas in de binnenstad van 's-Hertogenbosch, uitgevoerd door de gemeentelijke afdeling Bouwhistorie, Archeologie en Monumenten (BAM), zijn op het ogenblik dat dit stukje geschreven wordt, nog niet afgesloten. De opgravingen hebben een groot aantal onverwachte resultaten opgeleverd. Twee daarvan zijn zo bijzonder, dat de stadsarcheoloog daar kort de aandacht op wil vestigen, vooruitlopend op het korte opgravingsverslag, dat in één van de volgende afleveringen van dit tijdschrift zal verschijnen. Het gaat hier om de ontdekking van een bakstenen woontoren en een muntschat.Woontoren ca 1250 - ca 1275De opgravingen waren noodzakelijk geworden na de sloop van drie woonhuizen, gebouwd in 1938. Binnenkort zal hier worden gestart met nieuwbouw. Direct onder de funderingen van de gesloopte huizen uit 1938 en hun 18e eeuwse voorgangers, kwamen een groot aantal middeleeuwse funderingen tevoorschijn, die redelijk goed bewaard waren. De kern en tevens het oudste onderdeel van deze funderingen bestond uit een min of meer vierkante (ca 5 x 6,5m) bakstenen toren, die hier in het derde kwart van de 13e eeuw werd gebouwd op een terrein dat in het midden van de 13e eeuw was ontstaan na demping van een oudere waterloop. Aanvankelijk stond deze toren alleen, maar al spoedig werden allerlei gebouwen tegen de toren aangebouwd. Over het algemeen gaat het om houtskelet- en vakwerkhuizen op een bakstenen voeting. De vloeren bestonden uit leem. We vermoeden dat we hier te maken hebben met het stadshuis (de 'mansio') van een patriciër. We weten dat in deze omgeving het in 1346 vermelde huis (de 'mansio') gestaan heeft van de Bossche schepen Engelbert Ludinc van Dijk (schepen in 1330, 1332 en 1335).In de eerste helft van de 15e eeuw werden de muren van de huizen rondom de woontoren steeds meer in baksteen uitgevoerd, waarschijnlijk om het brandgevaar tegen te gaan. Tegen de woontoren werd een zeer groot rechthoekig gebouw neergezet, boven een met een tongewelf overdekte beerput. In deze periode werd ook een grote ronde structuur, die mogelijk als traptoren dienst heeft gedaan, tegen de woontoren aangebouwd. Woontorens van dit type kunnen worden opgevat als pogingen van de stedelijke patriciërs om in de stad de kastelen van de | 21 |
adel op het platteland te imiteren. Vaak was van deze kastelen een verdedigbare toren de kern. De stedelijke torens verschillen over het algemeen van de woontorens op het platteland door hun geringe muurdikte en het ontbreken van een omgrachting, zodat ze in tegenstelling tot de woontorens op het platteland niet reëel verdedigbaar waren. Middeleeuwse stedelijke woontorens van dit type zijn uiterst zeldzaam. Uit 's-Hertogenbosch kennen we één ander voorbeeld, dat in 1975 kon worden waargenomen bij de bouw van het huidige Stadskantoor, slechts enige percelen verwijderd van de woontoren Achter het Verguld Harnas! Ook buiten 's-Hertogenbosch komen deze stedelijke torens zeer weinig voor. We kennen tot nu toe uit deze periode in Nederland alleen enkele voorbeelden uit steden in het midden en westen van ons land (Utrecht, Haarlem, Dordrecht, Delft, Leiden en Beverwijk).MuntschatHet belangrijkste voorwerp, dat bij deze opgraving is aangetroffen is een gebroken, maar recontrueerbare steengoed schenk- of drinkkan, mogelijk afkomstig uit Langerwehe in het Rijnland, te dateren rond 1300. De muntschat was ingegraven in een lemen vloer tegen een vroeg 14e-eeuwse bakstenen muur. Bij de aanleg van een puinfundering in de 15e eeuw voor een nieuwe muur is het niveau iets verlaagd en is de bovenzijde van de muntpot beschadigd, maar de inhoud grotendeels intact gebleven.In deze kan zijn naar schatting meer dan 500 zilveren munten begraven, mogelijk in een beurs, aangezien tussen de munten resten zichtbaar zijn van leer en textiel. De munten zijn tot één grote koek gecorrodeerd en worden thans gereinigd door het restauratie-atelier van J. Kempkens & Co te Haelen. datering Een twintigtal munten zijn thans zover gereinigd dat ze determineerbaar zijn. De voorlopige determinatie (door drs. H. Jacobi, Koninklijke Penning Kabinet te Leiden) wijst erop, dat het vooral gaat om munten, geslagen door de Franse koning Philips IV (1285-1314), de Hollandse graaf Floris V (1256-1296), de Gulikse graaf Gerard I (1297-1328) en de Loonse graaf Arnold V (1279-1323) en Godfried II van Heinsberg (1303-1331). De datering van de muntschat kan daarom voorlopig geplaatst worden na 1303, mogelijk rond 1310 of iets later. belang Muntschatten uit deze periode zijn uitermate zeldzaam, zodat de munschat uit 's-Hertogenbosch van groot belang is voor onze kennis van de muntcirculatie in deze periode. De muntschat is tevens van groot wetenschappelijk belang, omdat ze onder gecontroleerde omstandigheden tijdens een opgraving werden gedaan. Hierdoor is de wetenschappelijke documentatie en conservering optimaal gewaarborgd. waarde De muntschat vertegenwoordigde ook in het begin van de 14e eeuwe een aanzienlijke waarde. De kleinste munt had in die tijd al een te grote waarde om er het dagelijkse brood van te kopen. De eigenaar van de munten had de muntschat waarschijnlijk opgeborgen als een 'appeltje voor de dorst', bedoeld om in slechte tijden te voorschijn te kunnen worden gehaald. De eigenaar heeft zijn kapitaal echter niet meer kunnen opgraven. Vermoedelijk is hij gestorven vóór hij zijn geheim aan iemand had kunnen vertellen. | 22 |
2011 |
Redactie'Van penningen en groten'Stadsblad woensdag 27 april 2011 |
|
2011 |
De schat van 't Verguld HarnasDe vondst van zilveren munten in 1998 aan Achter het Verguld Harnas was een toevalstreffer van groot wetenschappelijk belang. Gisteren verscheen het boer erover.
Wim Hagemans | Brabants Dagblad donderdag 28 april 2011
|
|
2011 |
Ed HupkensBijzondere muntenvondst in de binnenstadKringNieuws 4 (2011) 8-9 |
|
2011 |
Een muntenschat met de waarde van 930 kippenDe vondsten aan Achter het Verguld Harnas brachten de vroegste geschiedenis van Den Bosch tot leven. Hieronder antwoorden op vijf vragen over het onderzoek.
Wim Hagemans | Brabants Dagblad dinsdag 26 juli 2011 | 22-23
|
2011 |
H.L. Janssen en J.R. TrelingVan penningen en groten : De schatvondst Achter het Verguld Harnas in 's-HertogenboschMatrijs | Utrecht 2011 | ISBN 978 90 5345 425 1 |
Ronald van Genabeek, Eddie Nijhof en Frederike Schipper, Stad op de schop (2019) 122, 176, 205, 237, 330, 331, 346, 366, 426, 433, 439, 440, 442, 516, 530, 534, 536, 542, 555, 559, 653, 690